omstoten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·sto·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omstoten
stiet om
stootte om
omgestoten
klasse 7

gemengd
zwak -t

volledig

Werkwoord

omstoten

  1. overgankelijk iets met een slag om laten vallen
    • Hij stootte per ongeluk het glas om. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be