ombuigen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·bui·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ombuigen
boog om
omgebogen
klasse 2 volledig

Werkwoord

ombuigen [2]

  1. onovergankelijk een gebogen stand aannemen
    • Door de harde storm waren wat lantaarnpalen omgebogen 
  2. overgankelijk verbuigen
  3. overgankelijk (politiek) wijzigen
    • we zullen de uitgaven moeten ombuigen 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen