motel
Uiterlijk
- mo·tel
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘logeergelegenheid voor automobilisten’ voor het eerst aangetroffen in 1954 [1]
- samenstelling van hotel en motor [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | motel | motels |
verkleinwoord |
- hotel voor automobilisten
- gebouw met aan elkaar geschakelde kamers met de deuren aan een parkeerplaats of gemeenschappelijke ruimte
- Aurelie en Florian werden op zeer jonge leeftijd achtergelaten door hun moeder en willen nu weten wat van haar terecht is gekomen. De Frans-Vietnamese moeder werkte als prostituee in Den Haag. Op een dag liet ze haar baby achter in een wieg in een motel in Wassenaar en haar peuter bij mensen die ze amper kende. Aurelie en Florian werden door de Kinderbescherming in een pleeggezin geplaatst en zijn inmiddels volwassenen. Ze hebben Spoorloos om hulp gevraagd hun moeder terug te vinden. [4]
- ▸ Met uitgestreken gezicht probeerde ik nog van kamer te ruilen, maar het motel zat dat hele weekend vol.[5]
- Het woord motel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "motel" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "motel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ motel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 6 november 2016
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /mɔtɛl/
motel m
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- IPA: /mɔtɛl/
- mo·tel
- Leenwoord uit het Engels
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | motel | moteller |
genitief | motelin | motellerin |
datief | motele | motellere |
accusatief | moteli | motelleri |
locatief | motelde | motellerde |
ablatief | motelden | motellerden |
motel
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 94 %
- Woorden in het Slowaaks
- Woorden in het Slowaaks met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Slowaaks
- Toerisme in het Slowaaks
- Woorden in het Tsjechisch
- Woorden in het Tsjechisch met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Toerisme in het Tsjechisch
- Mannelijk zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Onbezield mannelijk zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Woorden in het Turks
- Zelfstandig naamwoord in het Turks