Naar inhoud springen

mag

Uit WikiWoordenboek
  • mag
vervoeging van
mogen

mag

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van mogen
  2. gebiedende wijs van mogen
     En dan te bedenken dat je in Amerika niet eens topless op het strand mag liggen.[1]
     "Dat wordt straks wel even wennen", zegt machinist Jos van der Veen tegen RTV Noord. Hij had gisteravond zijn laatste rit naar het "oude hoofdstation"". "Ik vind het mooi om een stukje spoorweggeschiedenis mee te maken, zowel aan het einde van iets of het begin van iets. Nu mag ik het einde meemaken, hartstikke leuk."[2]
  • Een glas mag.
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. Bronlink geraadpleegd op 10 mei 2025 Weblink bron “Station Groningen ruim twee maanden dicht vanwege verbouwing” (10 mei 2025), NOS
enkelvoud meervoud
naamwoord mag magte

mag

  1. (wiskunde) macht
    «Die derde mag van twee is agt.»
    De derde macht van twee is acht.

mag m

  1. (spreektaal) magazine, tijdschrift
    «Passe-moi un mag que je puisse bouquiner dans les chiottes.»
    Geef me een tijdschrift zodat ik op de plee wat te lezen heb. [1]

mag

  1. (plantkunde) zaad

mag

  1. volwassene
  2. oudere broer
  3. ouder persoon

mag

  1. groot zijn.