kona

Faeröers

Uitspraak

• IPA: [ˈkoːna]

Zelfstandig naamwoord

kona v

1. vrouw

IJslands

Uitspraak

• IPA: [ˈkʰou̯ːna]

Zelfstandig naamwoord

kona v

1. vrouw

Noors

Woordafbreking

• ko·na

Zelfstandig naamwoord

kona, v

1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van kone

Synoniemen

• konen m

Nynorsk

Woordafbreking

• ko·na

Zelfstandig naamwoord

kona, v

1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van kone

kona v

1. (bijvorm) onbepaalde vorm nominatief enkelvoud van kone

Schrijfwijzen

• (hoofdvorm) kone

Oudnoords

Woordafbreking

• ko·na

Zelfstandig naamwoord

kona v

1. vrouw

Verbuiging

v zwak	enkelvoud		meervoud
	onbepaald	bepaald	onbepaald	bepaald
nominatief	kona		konur
genitief	konu		kvenna
datief	konu		konum
accusatief	konu		konur

Schrijfwijzen

• kuna

Synoniemen

• kvinna