kokos

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ko·kos
enkelvoud meervoud
naamwoord kokos -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

kokos o

  1. (stofnaam) de eetbare substantie in het binnenste deel van de kokosnoot
    • Misschien is het wel lekker om hier wat kokos door te doen. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Mota

Werkwoord

kokos

  1. insluiten, opsluiten