Naar inhoud springen

knallen

Uit WikiWoordenboek
  • knal·len
  • In de betekenis van ‘met het geluid van een ontploffing weerklinken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1762 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
knallen
knalde
geknald
zwak -d volledig

knallen

  1. inergatief een hard geluid of knal geven
    • Dat vuurwerk knalde erg hard. 
  2. ergatief uit elkaar ~
    • Het vuurwerk was met veel lawaai uit elkaar geknald. 

de knallenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord knal
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]


knallen

  1. knallen