inbreuk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·breuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord inbreuk inbreuken
verkleinwoord inbreukje inbreukjes

Zelfstandig naamwoord

de inbreukv / m

  1. (juridisch) iets schenden
    • Er werd geen inbreuk gemaakt op het auteursrecht met het downloaden van liedjes. 
Typische woordcombinaties
  • inbreuk maken op
overtreden, schenden
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen