importbruid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·port·bruid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord importbruid importbruiden
verkleinwoord importbruidje importbruidjes

Zelfstandig naamwoord

de importbruidv

  1. een bruid die uit het buitenland komt
    • Het slachtoffer was een Pakistaanse importbruid. X en Y., zoals de vrouw heette, waren in 2009 getrouwd. De vader van X. had de bruid uitgekozen. Het echtpaar kreeg twee kinderen. Ze woonden in bij de ouders van X.[1] 
    • Te bruine Engelsen vol verlepte tatoeages versus bleke Russen met jonge kinderen, een enkele heer van onbekend allooi met Thaise importbruid (verzonnen wij), een alleenstaande moeder met een drietal puberkinderen, maar vooral echtparen van 50 en nog meer plus, allemaal op hun bedjes (of barkruk) vastgeplakt langs de rand van het zwembad. Waarom mensen een hotel met zwembad willen, is mij een volkomen raadsel. Zelden gaat er iemand echt het water in.[2] 
    • Het CDA wil het aantal importbruiden terugdringen. Volgens fractieleider Van Geel zijn de huidige eisen aan huwelijksimmigranten te laag.[3] 
Verwante begrippen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. de Telegraaf 21 jan. 2016
  2. de Telegraaf MARIJKE LEMMERS 29 okt. 2014
  3. de Telegraaf KIM KLONIA, DE 09 nov. 2012