geraaskal
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ge·raas·kal
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van raaskallen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geraaskal | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het geraaskal o
- aanhoudend op een luidruchtige manier onzin uitkramen
- Bierdopje-beheerder Sypher gooit de handdoek in de ring: "Je raadt het al, tegen dat juridische geraaskal van deze partij met grootheidswaan en overbetaalde juristen kunnen we gewoonweg niet op. Zeker niet met de korte deadlines die ze stellen. We hebben hier gewoonweg niet de financiële middelen voor of überhaupt trek in om ons in dergelijke processen te verwikkelen," zo schrijft hij op de site. [2]
- "Als je zo denkt, mogen de Zwarte Pieten ook geen Witte Amerikanen zijn, want die zijn ook ooit tegen de zwarte man en vrouw tekeer gegaan! Wat een onzin, zeg. Dat er een groep is die het leukste kinderfeest kapot probeert te maken en niet inziet dat daardoor hun wellicht terechte commentaar op ons vermeend racisme eerder racisme bevordert dan vermindert, zeker nu ze onzin kakelen, moet men zelf weten, maar soms is de grens bereikt waar hun geraaskal stuitend wordt. En dat is nu." [3]
Synoniemen
- onzin, wartaal, apekool, larie, leuterpraat, zottenpraat, mallepraat, nonsens, quatsch, gebral, gezwets, gezwam
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord geraaskal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geraaskal" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Telegraaf 27 nov. 2013 Sites met ondertitels op zwart
- ↑ Het Parool THEODOR HOLMAN 11 NOVEMBER 2017 Dit is totaal niet meer serieus te nemen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be