genade

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·na·de
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gratie, gunst’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord genade genaden
genades
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

genade v/m

  1. het afzien van een gerechtvaardigde bestraffing
    • Dat was meer genade dan recht. 
  2. een onverdiende gunst
  3. de onverdiende gunst of gave van God die de mens verheft en doet deelnemen aan het goddelijk leven
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen