genadegift

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·na·de·gift
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord genadegift genadegiften
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

genadegift v/m [1]

  1. iets wat men krijgt zonder dat men daar recht op heeft
     In tegenstelling tot de mensen die aan een ziekte bezweken, buiten hun schuld om verongelukten of geveld werden door een hartstilstand en die enorm zwaar worden als ze liggen te wachten op een laatste genadegift van hun nabestaanden of het verplegend personeel alsof ze met hun gewicht de zwaarte van het verlies en de levens die ze achterlaten willen benadrukken, zijn degenen die zelf hun leven beëindigden onbegrijpelijk en provocerend licht ...[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium op Wikipedia, ISBN 9789057598500