fluitist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • flui·tist
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van fluit met het achtervoegsel -ist.
enkelvoud meervoud
naamwoord fluitist fluitisten
verkleinwoord fluitistje fluitistjes

Zelfstandig naamwoord

de fluitistm

  1. (muziek), (beroep) musicus die een fluit bespeelt
    • De fluitist speelt op een fluit met open kleppen. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be