festiviteit
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: festiviteit (hulp, bestand)
- IPA: fɛstievieˈtĕit
Woordafbreking
- fes·ti·vi·teit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘feestelijkheid’ voor het eerst aangetroffen in 1764 [1]
- afgeleid van het Franse festivité (met het achtervoegsel -iteit) [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | festiviteit | festiviteiten |
verkleinwoord | festiviteitje | festiviteitjes |
Zelfstandig naamwoord
festiviteit v
- (vreugde)feest, fuif
- de festiviteit in onze stad heeft veel jongeren aangetrokken.
- ▸ De koningin sloot de avond wuivend af met een ererondje langs het publiek. Er staan haar de komende weken nog veel festiviteiten te wachten, met een vierdaagse Platinum Jubileeweekend dat begint op 2 juni.[4]
Verwante begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord festiviteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "festiviteit" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
Verwijzingen
- ↑ "festiviteit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ festiviteit op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron “Queen Elizabeth geniet zichtbaar van paardenshow” (16 mei 2022), NOS
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -iteit in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %