singulier
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sin·gu·lier
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zonderling’ voor het eerst aangetroffen in 1420 [1] [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | singulier | singulierder | singulierst |
verbogen | singuliere | singulierdere | singulierste |
partitief | singuliers | singulierders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
singulier [3]
Antoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord singulier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "singulier" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "singulier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ singulier op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be