emigrant

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • emi·grant
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord emigrant emigranten
verkleinwoord emigrantje emigrantjes

Zelfstandig naamwoord

emigrant m

  1. landverhuizer die zijn land verlaat om zich ergens anders te vestigen
     Vilhelm Moberg had het derde en laatste deel uitgebracht van zijn serie over emigranten die immigranten werden, De kolonisten.[3]
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen