elpen

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: helpen


Nederlands

elpen bus
Uitspraak
Woordafbreking
  • el·pen
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen elpen
verbogen

Bijvoeglijk naamwoord

elpen

  1. van ivoor,
     Met luide stem bestelde Vermeylen, van uit de verre hoek, waar hij zich met zijn kameraad had afgezonderd, een spel domino's en een doos stekjes. Gust stortte de elpen stenen vóór zich over de tafel[3]
  2. (figuurlijk) wit of bleek als ivoor
     ‘O nee, lieve Papa! Ik herleef integendeel, 't was een dag om te bezwijken voor een schepseltje met zulke zwakke zenuwen als ik’, sprak zij met een matte stem, terwijl de kleine hand over het elpen voorhoofd streek en telkens als begraven werd onder de weelderige lokken, wanneer zij door de wind al spelend opgenomen zich als een doorschijnende sluier van levend goud, over de trekken van het gelaat uitspreidden.[4]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
enkelvoud meervoud
naamwoord elpen -
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

het elpeno

  1. (materiaalkunde) (verouderd) glanzend wit tandbeen van olifanten
     Jupyn leunt op den staf van elpen, als beschermer, (…)[5]
Synoniemen

Gangbaarheid

32 % van de Nederlanders;
31 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. elpen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink geraadpleegd op 5 april 2020 Weblink bron De verloren Alain in: Nieuw Vlaams Tijdschrift., jrg 6 (1951/52), Uitgeverij Ontwikkeling, Antwerpen, p. 653/654
  4. Bronlink geraadpleegd op 5 april 2020 Weblink bron
    Betsy Hasebroek (ed. M.H. Schenkeveld & M.A. Schenkeveld-van der Dussen)
    “Elize” (2004, orig. 1839), Amsterdam University Press, Amsterdam, ISBN 90 53566031, p. 93
  5. Bronlink geraadpleegd op 5 april 2020 Weblink bron P. Ovidius Nazoos Herscheppinge. (1671) in:
    Joost van den Vondel (eds. J.F.M. Sterck e.a.)
    De werken van Vondel. Zevende deel: Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius. (1934), De Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, Amsterdam, p. 411 r. 210
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Middelnederlands

1. Een elpen in Frans handschrift uit de 11e eeuw.
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

  1. olifant
    «Eleuas es die olifant
    jn dutsch est elpen ghenant
    een dier groot ende stranc
    ter mule (…)»[3]
    "Elevas" is de olifant, in de volksmond "elpen" genoemd, een dier groot en sterk als een muildier
    «Want en is niͤman alse
    stark inde alse groit van ligame als en elpen
    dir.»[4]
    Want niemand is zo sterk en groot van lichaam als het dier olifant.
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening

Verwijzingen

  1. elpen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink geraadpleegd op 5 april 2020 Weblink bron Der naturen bloeme (1287) in:
    Instituut voor Nederlandse Lexicologie (red.)
    Cd-rom Middelnederlands. (1998), Sdu Uitgevers/Standaard Uitgeverij, Den Haag / Antwerpen, fol. 24v r. 2017/2020
  4. Bronlink geraadpleegd op 5 april 2020 Weblink bron
    N.N.
    Nederrijns moraalboek (ca. 1270-1290) in:
    Maurits Gysseling & W. Pijnenburg
    Corpus van Middelnederlandse teksten. Reeks II. Literaire handschriften. II-6. Sinte Lutgart, Sinte Kerstine, Nederrijns moraalboek. (1987), Martinus Nijhoff, Leiden, ISBN 90 6890 130 3, p. 372