Naar inhoud springen

eier

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Eier


enkelvoud meervoud
naamwoord eier eiers

eier

  1. ei


  • ei·er
Naar frequentie 891

eier

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van eie
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   eier     eieren     eiere     eierne  
genitief   eiers     eierens     eieres     eiernes  

eier, m

  1. bezitter, eigenaar (mannelijke vorm)
    «Eiere av luksusbiler må regne med et voldsomt verditap om de vil kvitte seg med doningen.»
    Eigenaren van luxeauto's moeten er rekening mee houden dat zich een erg groot waardeverlies voordat als ze van hun luxeauto af willen komen.
  2. bezitster, eigenares (vrouwelijke vorm)