dipper
Uiterlijk
- dip·per
- Naamwoord van handeling van dippen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dipper | dippers |
verkleinwoord | dippertje | dippertjes |
de dipper m
- iets of iemand die dipt
- (elektronica) een elektronisch testapparaat waarmee o.a. de resonantiefrequentie van een antenne of resonantiekring kan worden bepaald
- De aflezing op de dipper zal bij de resonantiefrequentie van de antenne even dippen.
- [1] dubbeldipper
2. een elektronisch testapparaat waarmee o.a. de resonantiefrequentie van een antenne of resonantiekring kan worden bepaald
- Het woord 'dipper' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
dipper | dippers |
dipper
- dipper, iets of iemand die dipt
- zakkenroller
- (zangvogels) waterspreeuw
- (gereedschap) opscheplepel, pollepel
- (elektronica) dipper, dipmeter, grid dip oscillator
- [4] Big Dipper, Little Dipper
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -er in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Elektronica in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 6
- Woorden in het Engels met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Engels
- Zangvogels in het Engels
- Vogels in het Engels
- Gereedschap in het Engels
- Elektronica in het Engels