dippen
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen


Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dip·pen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘eventjes indopen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1829 [1]
Zelfstandig naamwoord
dippen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord dip
Verwante begrippen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dippen |
dipte |
gedipt |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
dippen
- overgankelijk iets even in een vloeistof dopen
- Een chip in de dipsaus dippen.
- inergatief (psychologie) tijdelijk in een negatieve stemming verkeren
- Nu de verkering uit is zal zij wel dippen.
- ergatief (wiskunde), (elektronica) een kortdurende verlaging van een (meet-) waarde
- Bij het geleidelijk opvoeren van de frequentie zal de stroommeter bij de resonantiefrequentie even dippen.
- inergatief (sport) bepaalde krachtoefening voor de bovenarmen
Antoniemen
- [2] pieken
Afgeleide begrippen
- [1] dubbeldippen, dipsaus
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord dippen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "dippen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Psychologie in het Nederlands
- Ergatief werkwoord in het Nederlands
- Wiskunde in het Nederlands
- Elektronica in het Nederlands
- Sport in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 95 %