debiel
Inhoud
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- de·biel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | debiel | debielen |
verkleinwoord | debieltje | debieltjes |
Zelfstandig naamwoord
debiel m
- (verouderd) iemand die licht zwakzinnig is
- Vroeger werd iemand met een IQ tussen 50 en 75 bestempeld als een debiel.
- (beledigend) bespottelijk iemand
- Die debiel maakt zichzelf belachelijk door te denken dat hij grappig is.
- Kamerleden van de PVV schamen zich rot voor kandidaten van hun eigen partij voor de gemeenteraadsverkiezingen: “Er melden zich de grootste debielen aan voor de PVV-klasjes. De minst erge springen er dan positief uit. Maar het blijven debielen”, zegt een een niet bij naam genoemd Kamerlid. [1]
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. iemand die licht zwakzinnig is
2. bespottelijk iemand
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | debiel | debieler | debielst |
verbogen | debiele | debielere | debielste |
partitief | debiels | debielers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
debiel
- (verouderd) in lichte mate zwakzinnig
- Een debiel iemand zou die mop minder snel of niet doorhebben.
- (beledigend) bespottelijk
- Die kerel is echt debiel als hij denkt dat hij dat kan.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord debiel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'debiel' herkend door
100 % | van de Nederlanders |
100 % | van de Vlamingen. |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Verouderd in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %