cederen
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ce·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afstaan’ voor het eerst aangetroffen in 1506 [1]
- afgeleid van het Franse céder of daarvoor van het Latijnse 'cedere' (met het achtervoegsel -eren)
stellend | |
---|---|
onverbogen | (alleen attributief) |
verbogen |
Bijvoeglijk naamwoord
céderen
- vervaardigd van cederhout
- een kist van cederhout is een cederen kist
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
cederen |
cedeerde |
gecedeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
cedéren
- overgankelijk (juridisch) (een recht) afstaan, overdragen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord cederen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "cederen" herkend door:
55 % | van de Nederlanders; |
47 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Klemtoonhomogram in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -eren in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Stofadjectief in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Juridisch in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 55 %
- Prevalentie Vlaanderen 47 %