blanco

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blan·co
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘oningevuld’ voor het eerst aangetroffen in 1676 [1]
stellend
onverbogen blanco
verbogen
partitief blanco's

Bijvoeglijk naamwoord

blanco

  1. wel stemmen maar geen keuze maken
    • Hij stemde blanco 
  2. leeg, wit

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • blan·co
enkelvoud meervoud
blanco blancos

Zelfstandig naamwoord

blanco m

  1. (kleur) wit

Verwijzingen

  enkelvoud meervoud
mannelijk blanco blancos
vrouwelijk blanca blancas

Bijvoeglijk naamwoord

blanco

  1. (kleur) wit