bakeren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bakeren
bakerde
gebakerd
zwak -d volledig

Werkwoord

bakeren [2] [3]

  1. overgankelijk het strak inwikkelen van een baby in een deken of lappen
    • Zuigelingen werden vroeger gebakerd en de gewoonte begint weer in zwang te komen. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·ke·ren
Naar frequentie 26612

Zelfstandig naamwoord

bakeren

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van baker