afmaken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ma·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afmaken
maakte af
afgemaakt
zwak -t volledig

Werkwoord

afmaken

  1. overgankelijk iets tot voltooiing brengen
    • Heb je je werk al afgemaakt? 
     Een heel ander leven had voor de hand gelegen toen hij naar Bergen kwam nadat hij het werk op de vlakte had afgemaakt.[1]
  2. overgankelijk doden, euthanasie bedrijven op een dier (of minderwaardig geacht mens)
    • Ter bestrijding van de epidemie werd op grote schaal het vee afgemaakt. 
    • Zelfs Albert, doodsbenauwd bij het idee te sterven, zou de eerste de beste afmaken. [2] 
     Om verspreiding van het virus te voorkomen, worden de kippen op locatie afgemaakt door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Vanwege het grote aantal dieren verwacht de dienst daar wel enige tijd mee bezig te zullen zijn.[3]
  3. iemand zoveel negatieve kritiek geven dat hij het nooit meer zal proberen
    • Een leraar zal altijd proberen positieve kritiek te geven die de leerling zal aanmoedigen om het de volgende keer beter te doen. Een leraar mag nooit zijn leerlingen afmaken want dan zijn ze niet meer gemotiveerd om hun best te doen. 
  4. een relatie verbreken
    • Ik heb het uitgemaakt met mijn lief. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628142
  2. Lemaitre, Pierre
    "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 19
  3. Bronlink geraadpleegd op 19 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Grootste uitbraak vogelgriep tot nu toe: 300.000 vogels gedood in Heythuysen” (20 oktober 2022), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Nedersaksisch

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het werkwoord maken met het voorvoegsel af-

Werkwoord

afmaken

  1. overeenkomen, afspreken
Schrijfwijzen
Verwante begrippen


Oost-Fries

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het werkwoord maken met het voorvoegsel af-

Werkwoord

afmaken

  1. overeenkomen, afspreken
Synoniemen