adjectief

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ad·jec·tief
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bijvoeglijk naamwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1576 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord adjectief adjectieven
verkleinwoord adjectiefje adjectiefjes

Zelfstandig naamwoord

het adjectiefo

  1. (grammatica) een woordsoort die wordt gebruikt om een eigenschap of hoedanigheid van een zelfstandig naamwoord te benoemen
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen