aantikken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·tik·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aantikken
tikte aan
aangetikt
zwak -t volledig

Werkwoord

aantikken

  1. (sport) overgankelijk iemand of iets even verplicht tikken
  2. (sport) overgankelijk de finishlijn halen
  3. onovergankelijk flink oplopen (van kosten)
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be