aanhangsel

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·hang·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanhangsel aanhangselen, aanhangsels
verkleinwoord aanhangseltje aanhangseltjes

Zelfstandig naamwoord

aanhangsel o

  1. toevoegsel
    • De juiste antwoorden op de vragen zijn gegeven in het aanhangsel achter in het boek. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be