Naar inhoud springen

aangezicht

Uit WikiWoordenboek
Versie door Moeilijke (overleg | bijdragen) op 16 feb 2020 om 17:14 (Syntax foutje in de opmaak)
aangezicht
  • aan·ge·zicht
enkelvoud meervoud
naamwoord aangezicht aangezichten
verkleinwoord aangezichtje aangezichtjes

aangezicht o

  1. het gezicht, het gelaat
  • Uit iemands aangezicht gesneden zijn.
Sterk lijken op iemand.
  • Wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht
wie zijn goede naam verliest komt in moeilijkheden
  • van aangezicht tot aangezicht
vis-à-vis in een direct contact met iemand
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]