vis-à-vis
Uiterlijk
- vis-·à-vis
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voorzetsel’ voor het eerst aangetroffen in 1776 [1]
- van Frans vis-à-vis [2][3]
vis-à-vis
- direct tegenover elkaar, met de gezichten naar elkaar toe
- Zij zaten een uur lang vis-à-vis, maar spraken geen woord met elkaar.
- direct tegenover
- Vol vertrouwen liep hij het zaaltje in en ging vis-à-vis de examinator zitten.
- ten aanzien van
- Zijn opvattingen vis-à-vis het communisme veranderden niet.
m/v | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | vis-à-vis | vis-à-vis |
verkleinwoord |
- iemand die direct tegenover zit of staat
- Tijdens de treinreis had hij een boeiend gesprek met zijn vis-à-vis.
m | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | vis-à-vis | vis-à-vis |
verkleinwoord |
- toestand waarin men recht tegenover elkaar zit of staat
- De vis-à-vis met zijn ondervrager duurde eindeloos.
- (geschiedenis) bankje met S-vormige leuning waarop twee mensen tegenover elkaar kunnen zitten
- (geschiedenis) rijtuig waarin twee passagiers tegenover elkaar zitten
- (geschiedenis) type auto waarin de passagiers tegenover elkaar zitten
m/o | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | vis-à-vis | vis-à-vis |
verkleinwoord |
- (muziek) klavecimbel voor twee bespelers die tegenover elkaar zitten, elk met een eigen klavier
- tegenover elkaar
- Het woord vis-à-vis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vis-à-vis" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "vis-à-vis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ vis-à-vis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- van Oudfrans vis a vis, een vaste verbinding van vis (zelfstandig naamwoord) "gezicht" met het a (voorzetsel) "naar, tegen", dus: "gezicht tegenover gezicht"
vis-à-vis
vis-à-vis m
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Bijwoord in het Nederlands
- Voorzetsel in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Geschiedenis in het Nederlands
- Muziek in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 76 %
- Prevalentie Vlaanderen 81 %
- Woorden in het Frans
- Woorden in het Frans van lengte 9
- Bijwoord in het Frans
- Zelfstandig naamwoord in het Frans