Zement
Uiterlijk
- Ze·ment
- Afkomstig van het Franse woord ciment, dat van het Latijnse woord caementum (gehouwen natuursteen) komt, dat weer van caedere (hakken, houwen, slaan, kloppen) komt
Naar frequentie | 18031 |
---|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | der Zement | die Zemente |
genitief | des Zementes des Zements | der Zemente |
datief | dem Zement | den Zementen |
accusatief | den Zement | die Zemente |
- (bouwkunde) cement
- «Zement kann bei Kontakt mit den Augen ernste Augenschäden verursachen.»
- Cement kan in contact met de ogen ernstig oogletsel veroorzaken.
- «Zement kann bei Kontakt mit den Augen ernste Augenschäden verursachen.»
- (tandheelkunde) cementachtig poeder voor de vervaardiging van tandvullingen
- «Der Zement auf unseren Zähnen ist eine sehr dünne und harte Schicht.»
- Het cement op onze tanden en kiezen is een heel dun en hard laagje.
- «Der Zement auf unseren Zähnen ist eine sehr dünne und harte Schicht.»
- [1]: Baustoff
|
- [1]: Zement: anrühren, mischen
- [1]: schnell bindender Zement