Saul

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  Saul    (hulp, bestand)
• IPA: / sɑul / (1 lettergreep); meer Hebreeuwse uitspraak: /saˈul/

Woordafbreking

• Saul

Woordherkomst en -opbouw

• van Hebreeuws  שָׁאוּל en  (Sjaoel), de gevraagde", naam van meerdere personen uit de Bijbel

	enkelvoud
nominatief	Saul
genitief	Sauls

Eigennaam

Saul m

1. (religie) naam van meerdere personen in de Bijbel
   1. afstammeling van Benjamin, zoon van Kis, man van Achinoam, met als bijvrouw Rispa; vader van onder anderen de zonen Jonatan, Abinadab en Malkisua, en de dochters Merab en Michal; door Samuel gezalfd tot eerste koning van de stammen van Israël, opgevolgd door David (398x: 1 Sam. 9:2 +, 2 Sam. 1:1 +, Ps. 18:1 +, 1 Kron. 5:10 +)
   2. koning van Edom (Gen. 36:37, 36:38, 1 Kron. 1:48, 1:49)
   3. zoon van Simeon, stamvader van de Saülieten (Gen. 46:10, Ex. 6:15, Num. 26:13, 1 Kron. 4:24)
   4. afstammeling van Levi, nakomeling van Kehat, zoon van Uzzia (1 Kron. 6:9)
   5. afstammeling van Benjamin, apostel; andere naam: Paulus (5x: Hand. 9:4 +)
2. (mannelijke naam) jongensnaam

Schrijfwijzen

• Sauel (Wilhelmus)
• Saül (om de meer Hebreeuwse uitspraak aan te geven)

Vertalingen

    2. jongensnaam   

Engels: Saul (en), Sal (en)

Spaans: Saúl (es)

Gangbaarheid

• Het woord 'Saul' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.