Febrewaar
Uiterlijk
- Fe·bre·waar
- Afkomstig van het Duitse woord Februar zn , afgeleid van het Latijnse zelfstandig naamwoord februa zn , o, (Duits: het reinigingsoffer, het boeteoffer); dit offer werd gebracht in de maand februarius zn (Nederlands: februari)
enkelvoud | |
---|---|
nominatief | der Febrewaar |
Febrewaar, m
Maanden in het Pennsylvania-Duits | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Yenner | Hanning Harning Febrewaar Febreweri |
Matz Maerz Marz |
Abril Abrill |
Moi | Tschunn Tschuun |
Tschulei | Aagscht Aaguscht Augscht Auguscht |
September | Oktower | Nofember November |
Dezember Diesember Disember | |
januari | februari | maart | april | mei | juni | juli | augustus | september | oktober | november | december |
Categorieën:
- Woorden in het Pennsylvania-Duits
- Woorden in het Pennsylvania-Duits van lengte 9
- Woorden in het Pennsylvania-Duits met audioweergave
- Woorden in het Pennsylvania-Duits met IPA-weergave
- Pennsylvania-Duitse woorden naar herkomst uit het Duits
- Pennsylvania-Duitse woorden naar herkomst uit het Latijn
- Eigennaam in het Pennsylvania-Duits
- Tijdrekening in het Pennsylvania-Duits
- Maand in het Pennsylvania-Duits