Aag

Uit WikiWoordenboek

Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Aag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Aag es Aag Aage die Aage
datief me Aag em Aag Aage de Aage
accusatief en Aag es Aag Aage die Aage

Zelfstandig naamwoord

Aag, o

  1. (anatomie) oog
  2. (plantkunde) een knop of oog op wortels of knollen, bijv. op aardappelen
Holoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
  • [1]: ebbes im Aag hawwe
a) een vuiltje in het oog hebben
b) iemand of iets in het oog houden
c) iemand of iets observeren
Opmerkingen

Meer informatie