parachuteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van parachuteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | parachuteren | te parachuteren | ||||||||
toekomend | zullen parachuteren | te zullen parachuteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geparachuteerd | te hebben geparachuteerd | ||||||||
toekomend | geparachuteerd zullen hebben | geparachuteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
parachuterend | geparachuteerd | ev. parachuteer |
mv. verouderd parachuteert |
parachutere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | parachuteer | parachuteert | parachuteert | parachuteert | parachuteert | parachuteren | parachuteren | parachuteren | |||
verleden (o.v.t.) | parachuteerde | parachuteerde | parachuteerde | parachuteerde | parachuteerde | parachuteerden | parachuteerden | parachuteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal parachuteren | zult/zal parachuteren | zult/zal parachuteren | zult parachuteren | zal parachuteren | zullen parachuteren | zullen parachuteren | zullen parachuteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou parachuteren | zou parachuteren | zou(dt) parachuteren | zoudt parachuteren | zou parachuteren | zouden parachuteren | zouden parachuteren | zouden parachuteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geparachuteerd | hebt geparachuteerd | hebt/heeft geparachuteerd | hebt geparachuteerd | heeft geparachuteerd | hebben geparachuteerd | hebben geparachuteerd | hebben geparachuteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geparachuteerd | had geparachuteerd | had geparachuteerd | hadt geparachuteerd | had geparachuteerd | hadden geparachuteerd | hadden geparachuteerd | hadden geparachuteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geparachuteerd hebben | zal/zult geparachuteerd hebben | zult/zal geparachuteerd hebben | zult geparachuteerd hebben | zal geparachuteerd hebben | zullen geparachuteerd hebben | zullen geparachuteerd hebben | zullen geparachuteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geparachuteerd hebben | zou geparachuteerd hebben | zou/zoudt geparachuteerd hebben | zoudt geparachuteerd hebben | zou geparachuteerd hebben | zouden geparachuteerd hebben | zouden geparachuteerd hebben | zouden geparachuteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geparachuteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geparachuteerd | er is geparachuteerd | |||||||||
verleden | er werd geparachuteerd | er was geparachuteerd | |||||||||
toekomend | er zal geparachuteerd worden | er zal geparachuteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geparachuteerd worden | er zou geparachuteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geparachuteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geparachuteerd worden | geparachuteerd te worden | ||||||||
toekomend | geparachuteerd zullen worden | geparachuteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geparachuteerd zijn | geparachuteerd te zijn | ||||||||
toekomend | geparachuteerd zullen zijn | geparachuteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geparachuteerd | wordt geparachuteerd | wordt geparachuteerd | wordt geparachuteerd | wordt geparachuteerd | worden geparachuteerd | worden geparachuteerd | worden geparachuteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geparachuteerd | werd geparachuteerd | werd geparachuteerd | werdt geparachuteerd | werd geparachuteerd | werden geparachuteerd | werden geparachuteerd | werden geparachuteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geparachuteerd worden | zult geparachuteerd worden | zult geparachuteerd worden | zult geparachuteerd worden | zal geparachuteerd worden | zullen geparachuteerd worden | zullen geparachuteerd worden | zullen geparachuteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geparachuteerd worden | zou geparachuteerd worden | zou/zoudt geparachuteerd worden | zoudt geparachuteerd worden | zou geparachuteerd worden | zouden geparachuteerd worden | zouden geparachuteerd worden | zouden geparachuteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geparachuteerd | bent geparachuteerd | bent/is geparachuteerd | zijt geparachuteerd | is geparachuteerd | zijn geparachuteerd | zijn geparachuteerd | zijn geparachuteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geparachuteerd | was geparachuteerd | was geparachuteerd | waart geparachuteerd | was geparachuteerd | waren geparachuteerd | waren geparachuteerd | waren geparachuteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geparachuteerd zijn | zult geparachuteerd zijn | zult geparachuteerd zijn | zult geparachuteerd zijn | zal geparachuteerd zijn | zullen geparachuteerd zijn | zullen geparachuteerd zijn | zullen geparachuteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geparachuteerd zijn | zou geparachuteerd zijn | zou/zoudt geparachuteerd zijn | zoudt geparachuteerd zijn | zou geparachuteerd zijn | zouden geparachuteerd zijn | zouden geparachuteerd zijn | zouden geparachuteerd zijn |