opsmukken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van opsmukken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opsmukken | op te smukken | ||||||||
toekomend | zullen opsmukken op zullen smukken |
te zullen opsmukken op te zullen smukken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgesmukt | te hebben opgesmukt | ||||||||
toekomend | opgesmukt zullen hebben | opgesmukt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opsmukkend | opgesmukt | ev. smuk op |
mv. verouderd smukt op |
smukke op (bijzin) opsmukke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | smuk op | smukt op | smukt op | smukt op | smukt op | smukken op | smukken op | smukken op | |||
verleden (o.v.t.) | smukte op | smukte op | smukte op | smukte op | smukte op | smukten op | smukten op | smukten op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opsmukken | zult/zal opsmukken | zult/zal opsmukken | zult opsmukken | zal opsmukken | zullen opsmukken | zullen opsmukken | zullen opsmukken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opsmukken | zou opsmukken | zou(dt) opsmukken | zoudt opsmukken | zou opsmukken | zouden opsmukken | zouden opsmukken | zouden opsmukken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opsmuk | opsmukt | opsmukt | opsmukt | opsmukt | opsmukken | opsmukken | opsmukken | |||
verleden (o.v.t.) | opsmukte | opsmukte | opsmukte | opsmukte | opsmukte | opsmukten | opsmukten | opsmukten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opsmukken op zal smukken |
zult/zal opsmukken op zult/zal smukken |
zult/zal opsmukken op zult/zal smukken |
zult opsmukken op zult smukken |
zal opsmukken op zal smukken |
zullen opsmukken op zullen smukken |
zullen opsmukken op zullen smukken |
zullen opsmukken op zullen smukken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opsmukken op zou smukken |
zou opsmukken op zou smukken |
zou(dt) opsmukken op zou(dt) smukken |
zoudt opsmukken op zoudt smukken |
zou opsmukken op zou smukken |
zouden opsmukken op zouden smukken |
zouden opsmukken op zouden smukken |
zouden opsmukken op zouden smukken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgesmukt | hebt opgesmukt | hebt/heeft opgesmukt | hebt opgesmukt | heeft opgesmukt | hebben opgesmukt | hebben opgesmukt | hebben opgesmukt | |||
verleden (v.v.t.) | had opgesmukt | had opgesmukt | had opgesmukt | hadt opgesmukt | had opgesmukt | hadden opgesmukt | hadden opgesmukt | hadden opgesmukt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgesmukt hebben | zal/zult opgesmukt hebben | zult/zal opgesmukt hebben | zult opgesmukt hebben | zal opgesmukt hebben | zullen opgesmukt hebben | zullen opgesmukt hebben | zullen opgesmukt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgesmukt hebben | zou opgesmukt hebben | zou/zoudt opgesmukt hebben | zoudt opgesmukt hebben | zou opgesmukt hebben | zouden opgesmukt hebben | zouden opgesmukt hebben | zouden opgesmukt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgesmukt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgesmukt | er is opgesmukt | |||||||||
verleden | er werd opgesmukt | er was opgesmukt | |||||||||
toekomend | er zal opgesmukt worden | er zal opgesmukt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgesmukt worden | er zou opgesmukt zijn | |||||||||
lijdende vorm opgesmukt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgesmukt worden | opgesmukt te worden | ||||||||
toekomend | opgesmukt zullen worden | opgesmukt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgesmukt zijn | opgesmukt te zijn | ||||||||
toekomend | opgesmukt zullen zijn | opgesmukt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgesmukt | wordt opgesmukt | wordt opgesmukt | wordt opgesmukt | wordt opgesmukt | worden opgesmukt | worden opgesmukt | worden opgesmukt | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgesmukt | werd opgesmukt | werd opgesmukt | werdt opgesmukt | werd opgesmukt | werden opgesmukt | werden opgesmukt | werden opgesmukt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgesmukt worden | zult opgesmukt worden | zult opgesmukt worden | zult opgesmukt worden | zal opgesmukt worden | zullen opgesmukt worden | zullen opgesmukt worden | zullen opgesmukt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgesmukt worden | zou opgesmukt worden | zou/zoudt opgesmukt worden | zoudt opgesmukt worden | zou opgesmukt worden | zouden opgesmukt worden | zouden opgesmukt worden | zouden opgesmukt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgesmukt | bent opgesmukt | bent/is opgesmukt | zijt opgesmukt | is opgesmukt | zijn opgesmukt | zijn opgesmukt | zijn opgesmukt | |||
verleden (v.v.t.) | was opgesmukt | was opgesmukt | was opgesmukt | waart opgesmukt | was opgesmukt | waren opgesmukt | waren opgesmukt | waren opgesmukt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgesmukt zijn | zult opgesmukt zijn | zult opgesmukt zijn | zult opgesmukt zijn | zal opgesmukt zijn | zullen opgesmukt zijn | zullen opgesmukt zijn | zullen opgesmukt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgesmukt zijn | zou opgesmukt zijn | zou/zoudt opgesmukt zijn | zoudt opgesmukt zijn | zou opgesmukt zijn | zouden opgesmukt zijn | zouden opgesmukt zijn | zouden opgesmukt zijn |