kouvatten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van kouvatten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		kouvatten			kou te vatten
	toekomend		zullen kouvatten kou zullen vatten			te zullen kouvatten kou te zullen vatten
voltooid	tegenwoordig		hebben kougevat			te hebben kougevat
	toekomend		kougevat zullen hebben			kougevat te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	kouvattend		kougevat			ev. vat kou	mv. verouderd vat kou	vatte kou (bijzin) kouvatte
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	vat kou	vat kou	vat kou	vat kou	vat kou	vatten kou	vatten kou	vatten kou
verleden (o.v.t.)	vatte kou	vatte kou	vatte kou	vatte kou	vatte kou	vatten kou	vatten kou	vatten kou
toekomend (o.t.t.t.)	zal kouvatten	zult/zal kouvatten	zult/zal kouvatten	zult kouvatten	zal kouvatten	zullen kouvatten	zullen kouvatten	zullen kouvatten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou kouvatten	zou kouvatten	zou(dt) kouvatten	zoudt kouvatten	zou kouvatten	zouden kouvatten	zouden kouvatten	zouden kouvatten
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	kouvat	kouvat	kouvat	kouvat	kouvat	kouvatten	kouvatten	kouvatten
verleden (o.v.t.)	kouvatte	kouvatte	kouvatte	kouvatte	kouvatte	kouvatten	kouvatten	kouvatten
toekomend (o.t.t.t.)	zal kouvatten kou zal vatten	zult/zal kouvatten kou zult/zal vatten	zult/zal kouvatten kou zult/zal vatten	zult kouvatten kou zult vatten	zal kouvatten kou zal vatten	zullen kouvatten kou zullen vatten	zullen kouvatten kou zullen vatten	zullen kouvatten kou zullen vatten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou kouvatten kou zou vatten	zou kouvatten kou zou vatten	zou(dt) kouvatten kou zou(dt) vatten	zoudt kouvatten kou zoudt vatten	zou kouvatten kou zou vatten	zouden kouvatten kou zouden vatten	zouden kouvatten kou zouden vatten	zouden kouvatten kou zouden vatten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb kougevat	hebt kougevat	hebt/heeft kougevat	hebt kougevat	heeft kougevat	hebben kougevat	hebben kougevat	hebben kougevat
verleden (v.v.t.)	had kougevat	had kougevat	had kougevat	hadt kougevat	had kougevat	hadden kougevat	hadden kougevat	hadden kougevat
toekomend (v.t.t.t.)	zal kougevat hebben	zal/zult kougevat hebben	zult/zal kougevat hebben	zult kougevat hebben	zal kougevat hebben	zullen kougevat hebben	zullen kougevat hebben	zullen kougevat hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou kougevat hebben	zou kougevat hebben	zou/zoudt kougevat hebben	zoudt kougevat hebben	zou kougevat hebben	zouden kougevat hebben	zouden kougevat hebben	zouden kougevat hebben