kouvatten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kou·vat·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kouvatten
vatte kou
kougevat
zwak -t volledig

Werkwoord

kouvatten

  1. inergatief (medisch) een infectie met het verkoudheidsvirus oplopen
    • Hij had flink kougevat en liep vreselijk te niesen. 

Werkwoord

vervoeging van
kouvatten

kouvatten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van kouvatten
    • ...dat wij kouvatten. 
    • ...dat jullie kouvatten. 
    • ...dat zij kouvatten. 

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be