greep

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • greep
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘het grijpen, handvat’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
  • van Middelnederlands grepe[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord greep grepen
verkleinwoord greepje greepjes

Zelfstandig naamwoord

greep [3]

  1. m grijpende beweging om iets te omvatten, te bemachtigen
  2. m manier van aanvatten, hanteren
  3. m toevallige, willekeurige keuze
  4. m houvast, grip
  5. m/v de hoeveelheid die men in één keer kan grijpen
  6. m/v handvat
  7. m/v gereedschap waarmee men grijpt of steekt
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Grip / greep op iets krijgen
  • Van de gaffel in de greep vallen
  • in de greep zijn van iets
door iets heftig geëmotioneerd zijn
•  Gespannen rende ik naar de enige beschutte plek op de bergtop, een kleine berghut. Daar kroop ik, nog in de greep van de angst, mijn slaapzak in en rolde mezelf tot een kleine bal. [4] 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
grijpen

greep

  1. enkelvoud verleden tijd van grijpen
    • Ik greep. 
    • Jij greep. 
    • Hij, zij, het greep. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen