frisbeeën/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van frisbeeën
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		frisbeeën			te frisbeeën
	toekomend		zullen frisbeeën			te zullen frisbeeën
voltooid	tegenwoordig		gefrisbeed			te gefrisbeed
	toekomend		gefrisbeed zullen			gefrisbeed te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	frisbeeënd		gefrisbeed			ev. frisbee	mv. verouderd frisbeet	frisbeeë
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	frisbee	frisbeet	frisbeet	frisbeet	frisbeet	frisbeeën	frisbeeën	frisbeeën
verleden (o.v.t.)	frisbeede	frisbeede	frisbeede	frisbeede	frisbeede	frisbeeden	frisbeeden	frisbeeden
toekomend (o.t.t.t.)	zal frisbeeën	zult/zal frisbeeën	zult/zal frisbeeën	zult frisbeeën	zal frisbeeën	zullen frisbeeën	zullen frisbeeën	zullen frisbeeën
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou frisbeeën	zou frisbeeën	zou(dt) frisbeeën	zoudt frisbeeën	zou frisbeeën	zouden frisbeeën	zouden frisbeeën	zouden frisbeeën
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij