vlerk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlerk
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vleugel’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vlerk vlerken
verkleinwoord vlerkje vlerkjes

Zelfstandig naamwoord

vlerk m, v

  1. brutaal, onbeleefd en meestal jong persoon
    • Je weet het natuurlijk niet zeker, maar in de reacties op de online necrologieën lijkt een andere generatie aan het woord: „De man was domweg een arrogante vlerk”, schrijft iemand in de FAZ, „met zijn morele superioriteit en zijn ‘verheven’ wereldbeeld”.[3]  
  2. vleugel
  3. (informeel) hand
    • Blijf er met je vlerken af! 
Synoniemen
  1. [1] vlegel, patser
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen