Naar inhoud springen

ulo

Uit WikiWoordenboek
  • ulo
enkelvoud meervoud
naamwoord ulo ulo's
verkleinwoord - -

de ulov / m

  1. (onderwijs) (geschiedenis) (Nederland) tussen 1920 en 1968 officiële benaming voor een school waar in aansluiting op de lagere school vier jaar onderwijs in een aantal theoretische vakken werd gegeven
     Diens zoon Bertus bezocht de ulo, waar hij enthousiast kennismaakte met het werk van de Duitse dichters waarover een van zijn leraren sprak.[2]
  2. (onderwijs) (geschiedenis) (Suriname) school waar in aansluiting op de lagere school twee of drie jaar onderwijs in een aantal theoretische vakken werd gegeven
     Eigenlijk had ik nog door naar school willen gaan. Naar mulo-4. Maar ja. Anderen hebben niet eens een ulo.[3]
  • [1] mulo (oorspronkelijke benaming die ook na 1920 gangbaar bleef)
55 % van de Nederlanders;
7 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 18 mei 2020 Weblink bron
    Piet Calis
    “Het elektrisch bestaan.” (2001), Meulenhoff, Amsterdam, ISBN 90 290 6954 6, 26/27
  3. Bronlink geraadpleegd op 18 mei 2020 Weblink bron “Carrousel.” (2003), Okopipi, Paramaribo, ISBN 99914640903, p. 42
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • Afgeleid van het suffix -ulo
  enkelvoud meervoud
nominatief   ulo     uloj  
accusatief   ulon     ulojn  

ulo

  1. (informeel) Gebruikt voor een vent of kerel, maar kan gebruikt worden voor beide sekses.


ulo

  1. hoofd