timmerman
Uiterlijk
- tim·mer·man
- In de betekenis van ‘iem. die timmeren als beroep uitoefent’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- samenstelling van timmer ww en man
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | timmerman | timmermannen timmerlieden timmerlui |
verkleinwoord | timmermannetje | timmermannetjes |
de timmerman m
- (beroep) iemand die zich beroepsmatig vooral met houtbewerking bezighoudt
- De timmerman ging na veertig jaar met pensioen.
1. iemand die zich beroepsmatig vooral met houtbewerking bezighoudt
- Het woord timmerman staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "timmerman" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "timmerman" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be