svi

Noors

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /sʋiː/

Woordafbreking

• svi

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van het Oudnoorse werkwoord svíða.

stamtijd
onbepaalde wijs	tegenwoordige tijd	verleden tijd	voltooid deelwoord
svi	svir	svidde sved svei	svidd
Klasse 4 zwak			[A]

Werkwoord

[A] svi

1. overgankelijk branden
2. overgankelijk aanbranden
3. overgankelijk aanbakken, aankoeken

Synoniemen

• brenne

Werkwoord

svi av

1. afbranden

   «Den hele garden ble svidd av.»

   De hele boerderij was afgebrand.

Synoniemen

1. brenne av

Werkwoord

svi inn

1. inbranden
2. (spreektaal) opgebruiken

Synoniemen

• [1] brenne opp
• [2] bruke opp

stamtijd
onbepaalde wijs	tegenwoordige tijd	verleden tijd	voltooid deelwoord
svi	svir	svidde svei	svidd
Klasse 4 zwak			[B]

Werkwoord

[B] svi

1. onovergankelijk branden, pijn doen, zeer doen

   «Såret svir.»

   De wond doet pijn.

2. onovergankelijk schrijnen

   «Kulden sved i ansiktet.»

   De koude schrijnde in het gezicht.

3. onovergankelijk schroeien, verdorren, verdrogen, verzengen, zengen
4. onovergankelijk (van rook) bijten

Synoniemen

• [3] bite, stikke

Werkwoord

få svi

1. betalen voor, boeten voor

   «Russland får svi for dopingskandalene.»

   Rusland zal boeten voor de dopingschandalen.

Nynorsk

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /sʋiː/

Woordafbreking

• svi

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van het Oudnoorse werkwoord svíða.

stamtijd
onbepaalde wijs	tegenwoordige tijd	verleden tijd	voltooid deelwoord
svi	svir svid	svei sveid	svide svidi svidd svidt
Klasse 1 sterk			[A]

Werkwoord

[A] svi

1. overgankelijk branden
2. overgankelijk aanbranden
3. overgankelijk aanbakken, aankoeken

Synoniemen

• brenne

Werkwoord

svi av

1. overgankelijk afbranden

Synoniemen

• brenne av

Werkwoord

svi inn

1. overgankelijk inbranden
2. overgankelijk, (spreektaal) opgebruiken

Synoniemen

• [1] brenne opp
• [2] bruke opp

stamtijd
onbepaalde wijs	tegenwoordige tijd	verleden tijd	voltooid deelwoord
svi	svir	svidde svei	svidd
Klasse 3 zwak			[B]

Werkwoord

[B] svi

1. onovergankelijk branden, pijn doen, zeer doen
2. onovergankelijk schrijnen
3. onovergankelijk schroeien, verdorren, verdrogen, verzengen, zengen
4. onovergankelijk (van rook) bijten

Synoniemen

• [3] bite, stikke

Werkwoord

få svi

1. onovergankelijk betalen voor, boeten voor