schrijnen
Uiterlijk
- schrij·nen
- Leenwoord uit het Nederduits, in de betekenis van ‘pijnlijk zijn’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1648 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schrijnen |
schrijnde |
geschrijnd |
zwak -d | volledig |
schrijnen
- inergatief branderig aanvoelen
- De wond schrijnt vervelend.
1. branderig aanvoelen
de schrijnen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord schrijn
- Het woord schrijnen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schrijnen" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "schrijnen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 96 %
- Prevalentie Vlaanderen 88 %