snoeper

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

de oude snoeper
Uitspraak
Woordafbreking
  • snoe·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord snoeper snoepers
verkleinwoord snoepertje snoepertjes

Zelfstandig naamwoord

de snoeperm

  1. liefhebber van zoetigheden
    • Slakken. Strooi tegen het vallen van de avond paneermeel op een tegelpad vlak bij begroeiing. Wacht een paar uur, vang de snoepers en laat ze ergens vrij waar ze geen kwaad kunnen. Of vul een jampotje zonder deksel met bier en graaf het in de grond, laat het glas ongeveer een centimeter boven de grond uitsteken. De slakken verdrinken erin.[3] 
    • Indra kijkt op de klok. Het laatste uur is bijna voorbij. Heike kan over een kwartiertje bij haar zijn. Ze heeft zin om haar vriendin te verrassen. Maar waarmee? Heike is geen snoeper. Ineens weet ze iets. Gisteravond heeft ze hun lievelingsnummer gedownload.[4] 
    • ‘En dat is goed nieuws voor snoepers die moeilijk maat kunnen houden.’ ‘Zo’n hersluitbare verpakking openen, is een psychologische drempel die ons telkens weer doet nadenken, al is het maar voor even’, zegt Van Kerckhove. [5] 
  2. liefhebber van vrouwen
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

  1. snoeper op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. 25
    Groothuis, Diet
    Het grote poetsboek [2016] ISBN 978-90-450-2940-5 pagina 262
  4. Slee, Carry
    Kappen 2015 ISBN 90-499-2086-1 pagina
  5. de Standaard 10/juli/2017 door Kristof Simoens
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be