Naar inhoud springen

snabbelen

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: schnabbelen


  • snab·be·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
snabbelen
snabbelde
gesnabbeld
zwak -d volledig

snabbelen

  1. overgankelijk (voeding) als snack eten
    • Bij het biertje ook nog wat om te snabbelen ernaast. 
     Hij had honger. Ik maakte iets te snabbelen.[4]
  2. inergatief (dierengeluid) luid kwekken
  3. inergatief opgewekt praten over zaken van weinig belang
     Zonder een vin te verroeren was ze tussen die snabbelende en babbelende cafégangers een schoolvoorbeeld van aanstootgevend gedrag.[5]
  4. inergatief snel maar onverstaanbaar spreken
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. snabbelen op website: Etymologiebank.nl
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. Bronlink geraadpleegd op 4 mei 2023 Weblink bron “Memoires 1983-A.” (2014), Papieren Tijger, Breda, ISBN 9789067282970, p. 245
  5. Bronlink geraadpleegd op 4 mei 2023 Weblink bron Over de schoonheid der vrouwen te Nîmes en te Arles, met een onderzoek naar het stelsel van kolonisatie der Phoeniciërs in: De Gids., jrg. 147 nr. 8/9/10 (november 1984), Meulenhoff Nederland, Amsterdam, p. 655