snateren
Uiterlijk
- sna·te·ren
- In de betekenis van ‘een druk geluid maken (van vogels)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1437 [1]
- met het achtervoegsel -er als frequentatief
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
snateren |
snaterde |
gesnaterd |
zwak -d | volledig |
snateren
- inergatief een geluid voortbrengen zoals dat van eenden
- De troep eenden snaterde vrolijk.
- inergatief (pejoratief) luidkeels praten
- "Hou op met snateren!" gromde de geïrriteerde leraar.
- Het woord snateren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snateren" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "snateren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -er in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Pejoratief in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 95 %
- Prevalentie Vlaanderen 89 %