sik

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sik
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘dun baardje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1798 [1]
  • In de betekenis van ‘geit’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1773 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord sik sikken
verkleinwoord sikje sikjes

Zelfstandig naamwoord

sik v/m

  1. dun puntig baardje, geitenbaard
    • Hij droeg een raar sikje en een snor. 

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Turks

enkelvoud meervoud
nominatief   sik     sikler  
genitief   sikin     siklerin  
datief   sike     siklere  
accusatief   siki     sikleri  
locatief   sikte     siklerde  
ablatief   sikten     siklerden  

Zelfstandig naamwoord

sik

  1. (vulgair) lul
Synoniemen