showen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

het showen van de nieuwste mode (1965)
Uitspraak
Woordafbreking
  • sho·wen
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels

Werkwoord

showen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
showen
showde
geshowd
zwak -d volledig
  1. laten zien om te laten beoordelen, laten zien om indruk te maken
    • Anderhalve maand later kwam het pakket binnen met een paar voor Baba en een paar voor mij. Ik gebruikte de schoenen voor mijn sportoefeningen, Baba om ermee te showen. [2]  
    • ` Op strikt boekhoudkundig gebied echter was de oogst teleurstellend te noemen, maar hij wist dat te verdoezelen door de anderen een pas aangeschaft kantoormeubel te showen, een super-de-luxe postbak.[3]  
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Oubelkas, Joseph
    400 brieven van mijn moeder [2011] ISBN 9789048490141 pagina 242
  3. Valens, Anton
    Het boek ont [2012] ISBN 978-90-457-0473-9 pagina 137
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be